Je kunt alleen vragen over een onderwerp stellen als je er al enige kennis over hebt. Vanuit de ‘informatieklooftheorie’ bepaalt de mate waarin je aansluit bij die voorkennis dus de mate waarin leerlingen nieuwsgierig zullen worden. Daarom zorgt de leraar ervoor dat kinderen voorkennis hebben over het thema dat ze gaan onderzoeken. Door die kennisbasis worden kinderen zich bewust van wat ze nog niet weten, waar ze nieuwsgierig naar zijn.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de (inhoudelijke) leeropbrengsten van onderzoekend en ontwerpend leren lager zijn dan van traditionele leermethodes. Uit andere onderzoeken blijkt juist dat een actieve manier van leren meer inhoudelijke leeropbrengsten oplevert. Vergelijkend onderzoek laat zien waar deze tegenstelling uit voortkomt: de leeropbrengsten blijken sterk afhankelijk van de manier waarop onderzoekend en ontwerpend leren wordt vormgegeven. Zo maakt het uit voor de leeropbrengsten dat kinderen hun eigen onderzoeksvragen onderzoeken en dat ze actief leren.
In het artikel van Teig en anderen lees je over de verschillende onderzoeken naar de waarde van onderzoekend leren. In een opiniestuk van Bas ter Avest lees je een kritische reflectie op het veel aangehaalde werk van John Hattie, waarin onderzoekend leren een lage effectgrootte zou hebben.
Ook de begeleiding van de leraar blijkt zeer bepalend voor de leeropbrengsten: de leraar geeft de kinderen tijdens hun onderzoek veel zelfstandigheid en verantwoordelijkheid en ondersteunt hen waar nodig om frustraties te voorkomen. Als onderzoekend en ontwerpend leren goed wordt uitgevoerd en begeleid, levert het niet alleen vaardigheden op, maar ook inhoudelijke kennis. En het mooie is: de kennis roept bij de kinderen weer nieuwe vragen op.
In de artikelen van Kirschner en Lazonder lees je meer over het belang van de begeleiding van onderzoekend en ontwerpend leren.