Voor- en tegenstanders van vernieuwing van het onderwijs vechten elkaar te tent uit. Leerlingen worden de dupe. Fianne Konings en Astrid Rass stellen een andere aanpak voor. Lees hieronder het artikel ‘Recept voor een goed onderwijsgesprek: mix praktijk en wetenschap’, geplaatst in het NRC op 23 september 2020.
Hoe maak je het onderwijs betekenisvol voor de leerling zodat deze met een goed gevulde rugzak de wijde wereld instapt ? Die vraag kwam op bij lezing van het stuk van Sezgin Cihangir (Alle onderwijsvernieuwing gaat ten koste van ‘zwakke’ kinderen, 12/9). Alles en iedereen die zijn uiterste best doet om de leerling in het onderwijs vooruit te brengen wordt met de grond gelijk gemaakt. We kunnen hier eenzelfde soort artikel tegenoverstellen over wat er allemaal juist is verbeterd, maar dan stappen we in de arena van de voor- en tegenstanders die elkaar de tent uit vechten en van wie het kind uiteindelijk de dupe van is.
Terwijl we het waarschijnlijk wel met elkaar eens zijn dat het onderwijs zo nu en dan geactualiseerd mag worden, tijden veranderen, leerbehoeften veranderen. Kunnen we niet gewoon met elkaar in gesprek gaan, gesteund door wetenschappelijke inzichten?
Denk bijvoorbeeld aan het recent verschenen proefschrift van Piet Hagenaars, ‘Opdracht & Onmacht, Cultuuronderwijsbeleid van Den Uyl tot Rutte-III’, over het cultuuronderwijsbeleid, waarin duidelijk wordt dat dit gebonden is aan afspraken uit het verleden. Het onderwijs wordt enerzijds bepaald door de maatschappelijk wenselijke vrijheid die scholen hebben en de banden, of invloed, die de overheid probeert te behouden.
Aan de andere kant blijkt ook dat voor een vernieuwing meer nodig is dan alleen de vernieuwing. Dus ook het onderwijs in de tweede fase waarover Clan Visser ’t Hooft in NRC, al in 2008, klip en klaar aangeeft dat alles moet worden ingezet op de kwaliteit van leraren. Zij kijken naar leerlingen en weten wat die nodig hebben. Met een vernieuwing alleen kom je er niet. Met wetenschappelijke inzichten, waarbij we niet alleen de kennis bedoelen, maar ook een wetenschappelijke houding waarin interventies langer en consequenter worden gevolgd, komen het veld, de docent en de leerling waarschijnlijk verder.
Onderzoekers hameren er al langer op dat leren begint bij het echt goed kennen van de leerling, van het kind, van de jongeren. Het inspelen op de leerbehoefte van de leerling is iets waarmee scholen dag in dag uit bezig zijn. Een docent slaat de brug. De praktijk van alledag leert echter ook dat er weinig tijd en ruimte is om te reflecteren op het onderwijs, het te herontwerpen om zo aan te sluiten bij de leerling die verandert doordat de maatschappij verandert.
Wat heeft de leerling echt nodig? Paul Kirschner en Slavi Stoyanov geven hierop een goed antwoord in hun artikel ‘Educating youth for nonexistent/not yet existing professions’ (2020) De onderzoekers stellen dat veel van de 21e eeuwse vaardigheden die wij nu te pas en te onpas uit de kast halen, helemaal niet 21e eeuws zijn. In de Middeleeuwen hadden we, kort door de bocht gezegd, ook creativiteit en goede samenwerkingsvaardigheden nodig. De enige vaardigheden die echt 21e eeuws zijn, zijn informatie-geletterdheid (‘information literacy’) en informatie-management.
En als we het over vaardigheden hebben, laten we dan eens kennisnemen van de inzichten over cognitie van de Groningse hoogleraar Barend van Heusden (2015), die hierin is gespecialiseerd. Bij cognitie gaat het volgens Van Heusden om vaardigheden die ons helpen te zijn wie we zijn en hoe we de wereld benaderen: we nemen waar, we maken er iets van, we benoemen en ordenen het en proberen het te snappen.
Benoemen, categoriseren en analyseren hebben in het onderwijs vaak de overhand, maar past dit bij de leerlingen en pleeg je op deze manier geen roofbouw op hun waarnemings- en verbeeldingsvermogen? Deze laatste vaardigheid, verbeelden waarbij we mogelijkheden zien, associëren en creëren, hebben we heel hard nodig, zo lieten met name de eerste dagen van de corona-lockdown zien: we bedachten van alles om het dagelijks leven door te laten gaan.
Andere belangrijke wetenschappelijk inzichten – en zeker ook bruikbaar voor leerkrachten en docenten om hun vernieuwingen goed in beeld te krijgen – zijn afkomstig uit het onderwijskundig onderzoek. Te denken valt aan de leerplankundige evaluatiecriteria (relevantie, consistentie, bruikbaarheid en effectiviteit) die Nienke Nieveen via haar proefschrift onder de aandacht bracht, waardoor in onderwijsevaluatie de focus blijft liggen op de relevantie van het onderwijs voor de leerling, de logica in het onderwijsprogramma, de bruikbaarheid voor de leerkracht en het effect op de leerlingen.
Met andere woorden: vernieuwingen zijn nodig maar bepaalde dingen moeten zeker bij het oude blijven. Laten we hierover met elkaar in gesprek gaan en blijven. Laten we voortbouwen op inzichten uit de wetenschap. Laten we bij een vernieuwing niet al de volgende vernieuwing in gang zetten, maar met een wetenschappelijke blik de interventies analyseren, conclusies trekken en op basis daarvan bijstellen.
We moeten meer de nuance zoeken. Net als ouders kijken wat er aan de hand is, wat belemmert, wat er dan geleerd moet worden en op welke wijze we dat gaan doen. Dus geen vechtscheiding, terwijl de kinderen zich ondertussen stoïcijns verder ontwikkelen met behulp van YouTube en Tiktok, want laten we eerlijk zijn, daar leren ze best veel van.